Selma Leijdesdorff was feministe, dwarsdenker, activist, en historica.[1] Haar ontwikkeling als wetenschapper viel samen met de tijd waarin het persoonlijke politiek werd, en ook onderwerp van geschiedwetenschappelijk onderzoek. Sinds het interbellum, en in Nederland vooral sinds de Tweede Wereldoorlog, was het weliswaar steeds gebruikelijker om individuele getuigenissen te documenteren en te gebruiken als historische bron. Maar het was een nieuwe generatie van progressieve, geëngageerde historici en sociale wetenschappers die in de jaren zeventig voor een doorbraak van de mondelinge geschiedenis zorgde. Leijdesdorff stond aan de wieg van die doorbraak en was daar jarenlang het boegbeeld van.
Leijdesdorff hield zich bezig met de plaats en de doorwerking van georganiseerd geweld op individuele levens. Luisteren naar wat mensen te zeggen hadden, mensen die doorgaans niet gehoord worden, en in het bijzonder mensen die iets vreselijks was overkomen of aangedaan, was voor haar een activistische en tegelijk intellectuele daad. Ze was gefascineerd door wat mensen zeiden, maar vooral door wat ze niet zeiden, wat ze probeerden te zeggen, en wat ze probeerden niet te zeggen. Dat duiden was de kern van haar wetenschappelijke werk.
Ze werd geboren in Jakarta in 1949 en verhuisde als jong meisje naar Suriname. Haar moeder had Auschwitz overleefd, haar vader een Japans kamp. In een interview in Historica uit 2002 vertelt ze hoe dat haar leven en ook haar studiekeuze bepaalde: ‘Ik had drie dingen kunnen gaan doen. Psychiatrie omdat ik al die slachtoffers om me heen zag. Maar ik was een alfa, en medicijnen viel af. De theaterschool, maar dat durfde ik niet. En geschiedenis. Ik denk dat geschiedenis de gemakkelijkste keuze was.’ Ze ging geschiedenis studeren aan de Universiteit van Amsterdam en haalde in 1975 haar doctorale graad met een scriptie over vrouwenarbeid in de negentiende eeuw. Na haar studie werd ze lerares in Osdorp en in Alkmaar. De kinderen waren enig, vertelde ze in bovengenoemd interview, maar de school vond ze benepen. Ze nam ontslag en begon als kandidaatsassistent historische pedagogiek aan de UvA.
Vrouwen ontbraken nagenoeg in de geschiedschrijving en in de curricula van scholen en universiteiten, net als arbeiders, oorlogsslachtoffers, migranten en ‘de gewone man’. Oral history diende om daarover de bronnen te creëren die er nog niet waren, maar het ging ook om het kritisch bevragen van de geschiedwetenschappelijke orde. Interviewen, wat in de sociale wetenschappen al gangbaar was, werd voor deze historici een emancipatorische daad. In Amerika en Engeland en later in andere Europese landen ontstonden werkgroepen van historici en sociale wetenschappers die kennis en ervaringen uitwisselden. In hun interviewprojecten stuitten de onderzoekers op praktische en ethische kwesties, wat leidde tot nieuwe methoden en theorievorming. Zo ontstond in de loop van de jaren tachtig een eigen vakgebied met nationale en internationale oral history congressen, tijdschriften en verenigingen. In Nederland werd 1979 aan de vakgroep Nieuwe en nieuwste geschiedenis van de UvA de Vereniging voor Historische Mondelinge Documentatie opgericht. Naast Leijdesdorff en oprichter Jaap Talsma waren hierin Nelleke Bakker, Barbara Henkes en Marjan Schwegman actief. In 1980 organiseerde deze groep een internationaal oral history congres in Amsterdam. Voor Leijdesdorff en haar collega’s waren de history workshops van Raphael Samuel in Engeland een belangrijke inspiratiebron. De door het Marxisme geïnspireerde History workshop-beweging propageerde de ‘geschiedschrijving van onderop’. Ook was er veel aandacht voor de rol van psychologische aspecten in het handelen van historische actoren, een ander kenmerk van haar latere werk.
Leijdesdorff was een leidend figuur in de vrouwenbeweging. Ze was nauw betrokken bij de feministische actiegroep Dolle Mina en de abortusrechtengroep Wij Vrouwen Eisen, en was actief in de vrouwengeschiedenisgroep die aan de UvA was gestart. In de jaren tachtig was ze voorzitter van het bestuur van de Landelijke Stichting Informatie- en Documentatie Centrum voor de Vrouwenbeweging (IDC). In 1992 werd ze hoogleraar vrouwengeschiedenis aan het Belle van Zuylen Instituut, en in 2004 hoogleraar oral history en cultuur aan de faculteit der geesteswetenschappen van de UvA.
Van 2004 tot haar emeritaat in 2017 was Selma staflid van het Huizinga Instituut. In 2010 richtte ze de landelijke Oral history werkgroep op, met het Huizinga Instituut als thuisbasis. Haar cursus ‘Oral History and Life Stories’, vaak samen gegeven met andere oral historians zoals Nanci Adler, Barbara Henkes, Nicole Immler en Stef Scagliola, was vormend voor generaties historici. Omdat oral history aan haast geen enkele Nederlandse geschiedenisopleiding onderdeel is van het reguliere methodenonderwijs, vervulde deze cursus een niet te onderschatten rol voor vele promovendi en anderen die er na hun studie achter kwamen dat ze met mondelinge bronnen wilden werken maar niet wisten hoe.
In de laatste fase van haar leven werkte ze aan de redactie van een handbook of global oral history. Ze zal herinnerd worden om haar grote betrokkenheid bij gemarginaliseerde geschiedenissen en bij oral history als vakgebied. Haar baanbrekende werk zal toekomstige generaties oral historians blijven inspireren.
– Susan Hogervorst
[1] Voor deze tekst is gebruik gemaakt van het interview van Margit van der Steen met Selma Leijdesdorff gepubliceerd in Historica 2 (Juni 2002), van correspondentie met Barbara Henkes en Nelleke Bakker, en van het interview dat Marloes Hülsken en ik hielden met Selma Leijdesdorff op 3 mei 2024.