Select Page

In memoriam J.J. Kloek (1943-2022)

Op 21 februari overleed Joost Kloek, emeritus hoogleraar aan de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht.

Na een studie Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap aan de UU werd Kloek in 1969 medewerker bij Neerlandistiek en in 1988 bij Algemene Literatuurwetenschap. In 1996 volgde zijn benoeming tot hoogleraar Sociale geschiedenis van de literatuur, in het bijzonder van de achttiende en negentiende eeuw, waarna hij in 2004 met emeritaat ging.

De zojuist genoemde gegevens laten het al zien: Joost Kloek hield zich weliswaar zijn hele werkzame leven voornamelijk bezig met de geschiedenis van de Nederlandse literatuur, maar hij was toch eerder sociaal-cultureel historicus dan neerlandicus of literatuurhistoricus in de beperkte zin. Op zichzelf was het daarom niet verwonderlijk dat hij zich in de jaren 1970 wendde tot de destijds in opkomst zijnde stroming van de ‘receptie-esthetica’. Typerend voor Joost Kloek was echter dat zijn dissertatie over de receptie van Goethes Werther (Over Werther geschreven, 1985) niet alleen de mogelijkheden van dit type onderzoek liet zien, maar – veel belangrijker nog – ook ruim aandacht besteedde aan de onmogelijkheden en overdreven pretenties ervan. Inmiddels hield Kloek zich al zeer intensief bezig met vragen als: door wat voor soort mensen werd in de achttiende en negentiende eeuw literatuur gelezen? Wat was in die tijd de definitie van literatuur? Hoeveel boekhandels en uitgeverijen waren er, en hoe groot was het aandeel van literatuur in hun aanbod? Hoe groot was de groep van regelmatige lezers van literatuur?

Destijds was de vaderlandse literatuurgeschiedenis, meer nog dan tegenwoordig, een echoput waarin nogal beperkte onderzoeksvragen weerklonken. Onderzoek naar dichtregeltjes, biografische gegevens en ‘onbekend gebleven’ documenten over de tante van de buurvrouw van een bepaalde literator voerde de boventoon. In die wereld vormde Kloek aanvankelijk een enigszins vreemde eend in de bijt. Aan isolement ontkwam hij echter onder meer door een zeer intensieve samenwerking met de cultuurhistoricus Wijnand Mijnhardt, verbonden aan dezelfde faculteit. Die was op zoek naar het publiek voor verlichte denkbeelden en gebruikte daarvoor genootschappen en de boekhandel. Samen verzorgden ze een groot aantal publicaties waardoor ‘Kloek & Mijnhardt’ een soort firmanaam zoals Peek & Cloppenburg of V&D werd. Een belangrijk voorbeeld was Bij van Benthem geboekt (1987), de neerslag van onderzoek dat door henzelf of onder hun begeleiding werd verricht naar de klantenboeken van een Middelburgse boekhandel rond 1800. Kloek & Mijnhardt waren dan ook als vanzelfsprekend de aangewezen personen om het onderzoek rond het ‘IJkpunt 1800’ te coördineren, zoals dat plaatsvond in het kader van het grote onderzoeksproject ‘Nederlandse cultuur in Europese context’. Het project leverde een groot aantal publicaties over deelonderzoeken op, onderzoekingen die steeds konden rekenen op de warme belangstelling en deskundige adviezen van Joost Kloek. De synthetiserende studie over het ‘IJkpunt 1800’, geschreven door Kloek & Mijnhardt, verscheen in 2001 als 1800. Blauwdrukken voor een samenleving.

Joost Kloek speelde zo een belangrijke rol in de vormgeving van de cultuurgeschiedenis als discipline in Nederland. Draaipunten hierbij waren het in 1989 gehouden congres ‘Balans en perspectief van de Nederlandse cultuurgeschiedenis’, de bijdrage ‘De productie, distributie en consumptie van cultuur’ aan de gelijknamige bundel, en de oprichting van het Huizinga Instituut in 1995. Voor de promovendi van de themagroep ‘Culturele Infrastructuur’ van het Huizinga Instituut was Joost Kloek een inspiratiebron, niet alleen vanwege zijn eruditie en gedrevenheid, maar ook vanwege zijn retorische vermogens.

In 2004, het jaar waarin een Engelse vertaling van dit boek verscheen, hield Kloek zijn afscheidsoratie onder de titel Een scheiding van tafel en bed (met verweesde kinderen). Onderwerp was de diepe kloof die, in weerwil van de taalgemeenschap, in de achttiende eeuw bestond tussen de literatuur van Vlaanderen en die van de Republiek. Het onderzoek hiernaar behoorde tot de voorstudies die Kloek verrichtte in het kader van een taak die hem als geen ander paste: het schrijven van het deel over de achttiende eeuw in de, door de Taalunie geëntameerde, reeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Kloek nam deze taak met grote inzet ter hand, alsof er geen emeritaat bestond. In de loop van het schrijfproces begonnen zich echter gezondheidsproblemen te openbaren. Die noodzaakten hem het werk uit handen te geven en de actieve vakbeoefening te laten varen. Als vanouds bleef hij echter de wederwaardigheden van zijn vakgenoten met warme, stimulerende belangstelling volgen.

In de persoon van Joost Kloek verliest de letterkundige en cultuurhistorische gemeenschap een even aimabele als scherpzinnige wetenschapper, met respect herdacht door ieder die hem kende.

Gert-Jan Johannes