Select Page

In memoriam Willem Frijhoff (1942-2024)

Op 5 april overleed de bekende historicus Willem Frijhoff op 81-jarige leeftijd. Zijn invloed op de beoefening van de cultuurgeschiedenis in Nederland was groot en zijn betrokkenheid bij het Huizinga Instituut speelde daarbij een belangrijke rol.

Frijhoff was persoonlijk al een schoolvoorbeeld van culturele vorming. Afkomstig uit een eenvoudig katholiek middenstandsgezin, ging het ‘knapste jongetje van de klas’ naar het kleinseminarie in Apeldoorn en daarna naar het grootseminarie in Driebergen. Het priesterschap was zijn doel, dat hij op 24-jarige leeftijd ook bereikte, maar de grondige opleiding verschafte hem in combinatie met zijn grote werkkracht toegang tot een bredere loopbaan in de wetenschappelijke wereld.

In 1966 begon zijn tweede leven in het bruisende Parijs, waar hij geschiedenis en sociale wetenschappen studeerde. Dat betekende een intellectuele onderdompeling in de theorieën en methoden van de befaamde ‘Annales-school’, onder meer bij Alphonse Dupront bij wie hij vervolgens tien jaar als onderzoeksassistent werkte. De Franse historiografie onderging in die jaren de wending van een sterk kwantitatieve en sociaal-economische, naar een meer narratieve ‘histoire des mentalités’. Frijhoffs vroege studies dragen de sporen van die ‘seriële’ geschiedenis, zoals het proefschrift over de academici in de Nederlandse Republiek waarop hij uiteindelijk in 1981 in Tilburg promoveerde. Zijn grote interesse voor ‘histoire religieuse’ hielp mee in zijn groei naar de microscopische aanpak die hij demonstreerde in zijn meesterwerk over een Woerdense weesjongen die op gezag van engel predikant werd in de Nieuwe Wereld. Dit boek verscheen in 1995, kreeg ondanks de 900 bladzijden een Engelse vertaling, maar veel later ook nog een ingekorte versie voor een Nederlands publiek.

Frijhoff maakte vanaf 1983 furore als hoogleraar aan de experimentele opleiding ‘maatschappijgeschiedenis’ van de Erasmus Universiteit in Rotterdam, met als leeropdracht de ‘culturele en mentale aspecten van pre-industriële samenlevingen’. De Nederlandse historici moesten wel wennen aan de halfverfranste vakgenoot, die in een spraakmakend NRC-interview durfde te zeggen dat Johan Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen berustte op intuïtieve mooischrijverij waar je hoogstens nog vertederd naar kon kijken.

In korte tijd werd Willem Frijhoff een veelgevraagd spreker op congressen, lid van commissies en redacteur van bundels. Over talloze onderwerpen leverde hij vernieuwende bijdragen. Bij de Socialistische Uitgeverij Nijmegen lanceerde hij een serie over ‘mentaliteitsgeschiedenis’, een toenmalige modegril die al gauw overging in een overkoepelende cultuurgeschiedenis. De Rotterdamse onderzoeksgroep sloot zich in 1986 aan bij het Instituut voor Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Daaruit groeide een interuniversitair netwerk voor de opleiding van promovendi, één van de landelijke onderzoeksscholen die in 1992 werden opgericht. En dat instituut kreeg later de naam van Huizinga, waarmee inmiddels ook bestuurslid Frijhoff vrede had.

Het succes van het Huizinga Instituut voor Cultuurgeschiedenis was niet het minst te danken aan het inspirerende leiderschap van de Rotterdamse hoogleraar, die in 1997 de overstap maakte naar de Vrije Universiteit in Amsterdam als opvolger van A.Th. van Deursen, een geheel anders besnaarde coryfee van een publieksgerichte geschiedschrijving van het dagelijks leven van de ‘gewone man’ (en vrouw). Frijhoff begeleidde tal van onderzoekers, schreef richtinggevende rapporten, en onderhield een uitgebreid netwerk van contacten. Altijd getuigden zijn bijdragen van grote kennis van zaken, synthetische overzicht, strategisch inzicht, en vooral van eindeloze fascinatie voor de vele dimensies van het menselijk bestaan en de geleefde werkelijkheid.

De titels van de door Frijhoff inhoudelijk en procedureel aangestuurde grote onderzoeksprojecten weerspiegelen zijn wetenschappelijke waarden: ‘Cultuurprocessen in context’, ‘Nederlandse cultuur in Europese context’, ‘Culturele dynamiek’, en wat al meer. Hij was altijd bang voor een versnippering van de aandacht voor cultuurgeschiedenis in leuke onderwerpjes, steriele voorwerpen en fantasieloos feitenfetisjisme. Hij zocht naar maatschappelijke ontwikkelingen, meervoudige functies van ideeën, beelden en praktijken in relatie tot concrete personen, groepen en instellingen, steeds weer veranderende manieren en vormen van betekenisgeving en toe-eigening van identiteiten, herinneringen, symbolen en dingen. Zijn scherpe oog voor lange lijnen, interdisciplinaire perspectieven en theoretische concepten ging nooit ten koste van de empirische basis, in tegendeel. Hij hield van degelijk archiefonderzoek, gedetailleerde kaarten en tabellen, uitgebreide voetnoten. Uit zijn erudiete geest en altijd schrijvende hand kwamen onvoorstelbaar veel teksten van analytische, documenterende, beschouwende en opiniërende aard.

Na zijn emeritaat in 2007 bleef Frijhoff volop actief, onder meer als gasthoogleraar in Rotterdam, Antwerpen en Nijmegen. Het is geen wonder dat hij als mens en geleerde gedurende tientallen jaren een voorbeeld was voor vele studenten, promovendi en collega’s. Het Huizinga Instituut is slechts één van de gremia waarvan de leden dankbaar mogen zijn voor zijn bijdrage en invloed. Maar zonder zijn rol zou deze onderzoeksschool ook niet geworden zijn wat zij is. Frijhoff kan gerust de motor van de Nederlandse cultuurgeschiedenis in de periode 1990-2020 worden genoemd.

 

Fred van Lieburg (1967) studeerde maatschappijgeschiedenis in Rotterdam en werkt sinds 1991 aan de Vrije Universiteit Amsterdam, momenteel als hoogleraar religiegeschiedenis. Frijhoff was zijn scriptiebegeleider, promotor en collega.